3. Financiële bestaanszekerheid: iedereen kan rondkomen
Sociale Visie Utrecht 2040:
Als je niet voldoende geld hebt, kun je niet goed in je basisbehoeften voorzien. Dit gaat bijvoorbeeld over het kopen van gezond eten, het betalen van de huur of het kunnen verwarmen van je huis. Als je net genoeg geld hebt om dit te kunnen betalen, dan heb je nog steeds te weinig om met anderen mee te kunnen doen. Of om een tegenslag op de vangen. De stress die dat oplevert, veroorzaakt vaak weer andere problemen, zoals gezondheidsklachten. Als je deze zorgen niet hebt, dan heb je financiële bestaanszekerheid.
Relatief veel lage en hoge inkomens
- Utrecht is een stad, net als andere grote steden, met relatief veel lage en hoge inkomens. Het aandeel middeninkomens ligt lager. De groepen zijn ongelijk verdeeld over de stad.
Figuur 3.1 Inkomensverdeling huishoudens, 2023*
Infogram URL
Eenoudergezinnen, alleenstaanden en inwoners van Overvecht leven vaker in armoede
- Eén op de zeven Utrechtse huishoudens (22.400; 13,9%) leeft in 2023 van een inkomen tot 125% van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM). Dit is de beleidsmatige Utrechtse armoedegrens. In deze huishoudens groeien zo’n 7.400 kinderen (0-18 jaar) op.
- In Overvecht leeft bijna één op de drie (28,9%) huishoudens van een inkomen tot 125% WSM (voorlopige cijfers 2023). In de buurt Neckardreef wonen de meeste huishoudens onder de inkomensgrens (38,1%). Ter vergelijking: de buurt Oog in Al heeft met 1,7% een van de het laagste percentages huishoudens met een inkomen tot 125% WSM. In alle Utrechtse wijken daalde in de periode 2014-2022 het gemiddeld aandeel huishoudens met een inkomen tot 125% WSM. In 2023 stagneert deze daling echter, alleen in Overvecht zien we een lichte daling.
Figuur 3.2 Welke buurten kennen het hoogste percentage huishoudens met inkomen tot 125% WSM? (2023*)
Infogram URL
- Eenoudergezinnen (22,8%) en alleenstaanden (21,8%) hebben vaker dan gemiddeld (13,9%) een inkomen tot 125% WSM. In 2014 lag het aandeel bij eenoudergezinnen nog een stuk hoger, nu is dat bijna vergelijkbaar met alleenstaanden.
- Huishoudens met een inkomen uit een uitkering (werkloosheid of bijstand 88,1%, arbeidsongeschikt 39,3%) hebben relatief vaker een inkomen tot 125% WSM. Ook van de huishoudens met pensioen heeft ruim een kwart (26,3%) nog een inkomen tot 125% WSM. Bij huishoudens met inkomen uit werk zijn dit er relatief weinig (4,4%). Bij huishoudens met een inkomen uit een uitkering is dit aandeel sinds 2014 gestegen.
Figuur 3.3 Aandeel huishoudens met inkomen tot 125% WSM per huishoudtype, 2014-2023*
Infogram URL
Figuur 3.4 Aandeel huishoudens met inkomen tot 125% WSM per inkomstenbron, 2014-2023*
Infogram URL
Figuur 3.5 Ontwikkeling armoede en langdurige armoede (%), 2014-2023*
Infogram URL
- Voor bijna twee derde van de huishoudens met een inkomen tot 125% WSM gaat het om een langdurige situatie (4 jaar of langer 125% WSM: 9,1% van alle Utrechtse huishoudens). Hierin zien we sinds 2018 een licht dalende trend.
- Ruim de helft van de huishoudens met een inkomen tot 125% WSM heeft een inkomen op bijstandsniveau (101% WSM), 7,7% van alle Utrechtse huishoudens. Ook hiervoor zagen we sinds 2018 een licht dalende trend, echter in 2023 zien we hierin een stijging.
- Bijna een derde van de huishoudens in armoede (125% WSM) leeft langdurig van een inkomen op bijstandsniveau (101% WSM), 4% van alle Utrechtse huishoudens in 2023. Dit aandeel is niet gedaald, maar al een aantal jaar stabiel. Sinds 2014 is sprake van een langzame maar gestage stijging van 2,9% naar 4% van alle huishoudens. Deze ontwikkeling sluit aan op de door het Centraal Planbureau gesignaleerde toename van de armoede-intensiteit.
Inwoners die slecht kunnen rondkomen doen minder vaak mee
- Het aandeel inwoners dat aangeeft (zeer) slecht te kunnen leven van hun inkomen is gestegen van 5% in 2021 naar 7% in 2023. Een groter deel van de Utrechters geeft aan spaarmiddelen te moeten aanspreken om rond te kunnen komen (9% versus 6% in 2021).
- Sommige inwoners hebben meer moeite met rondkomen dan anderen: bijvoorbeeld inwoners met een laag inkomen of met primair onderwijs/vmbo-opleiding geven vaker aan (zeer) slecht te kunnen leven van hun inkomen.
- In 2023 doet gemiddeld 82% van de Utrechters mee aan activiteiten zoals school, werk, sport, cultuurbezoek en buurtcontacten. Mensen die (zeer) slecht kunnen leven van hun inkomen doen minder vaak mee (58%). Dit komt vooral doordat zij minder vaak vrijwilligerswerk doen en minder sociale contacten hebben.
Netto arbeidsparticipatie bij inwoners met een opleiding tot mbo-1 het sterkst toegenomen
- De netto arbeidsparticipatie, het percentage inwoners van 15 t/m 74 jaar dat werkt, is in 2024 in Utrecht 77,6%.
- De netto arbeidsparticipatie is het hoogst in de leeftijdsgroep 25 tot 45 jaar (88,4%). In de jongere (15 tot 25 jaar) en oudere (45 tot 75 jaar) leeftijdsgroepen ligt de netto arbeidsparticipatie lager.
- De grootste verschillen zijn er in opleiding. Van de inwoners met een opleiding tot MBO-1 werkt iets minder dan de helft (52,7%), bij inwoners met een hbo- of wo-opleiding is dit 87,5%. De netto arbeidsparticipatie bij inwoners met een opleiding tot mbo-1 is wel het sterkst toegenomen, het verschil tussen deze groepen is sinds 2021 iets kleiner geworden.
Figuur 3.6 Netto arbeidsparticipatie naar achtergrondkenmerken, 2021-2024
Infogram URL
Verschillen tussen groepen afgenomen in jaren met dalende werkloosheid
- De werkloosheid in Utrecht daalde afgelopen jaren tot het laagste niveau in 2023 van 4,0%, in 2024 zagen we een lichte stijging tot 4,3%. De werkloosheid berekent het CBS door uit te gaan van mensen die geen betaalde baan hebben, terwijl ze wel direct beschikbaar zijn voor werk en recent naar werk hebben gezocht.
- De werkloosheid verschilt sterk tussen groepen, bijvoorbeeld naar opleiding en leeftijd. Jongeren (15 tot 25 jaar) zijn vaker dan gemiddeld werkloos (10,5%). Ook Utrechters met een opleiding t/m mbo-1 (9,6%) zijn vaker werkloos dan Utrechters met een hbo of wo-opleiding (2,7%).
- Het verschil in werkloosheid tussen de groepen neemt af in vergelijking met 2021. Bij de groepen met een hoger aandeel werkloosheid is deze sinds 2021 sterker gedaald dan bij groepen met een lagere werkloosheid. Kijken we alleen naar de ontwikkelingen ten opzichte van 2023, waarin we een lichte werkloosheidsstijging zien, dan zien we dat de toegenomen werkloosheid niet voor alle groepen gelijk opgaat. Het aandeel jongeren dat kan en wil werken, maar niet werkt, is iets meer toegenomen dan bij de andere groepen.
Figuur 3.7 Werkloosheid naar achtergrondkenmerken (%), 2021-2024
Infogram URL
Minder werkzoekenden in 2024, verschillen tussen wijken iets kleiner, maar blijven groot
- Het percentage niet-werkende werkzoekenden (ingeschreven bij UWV, 15 t/m 64-jarigen) van de potentiële beroepsbevolking bedraagt 5,9% begin 2024. De verschillen per wijk en buurt zijn aanzienlijk. Overvecht telt 12,6% niet-werkende werkzoekenden, tegenover 3,2% in Noordoost.
- In 2024 zijn er minder niet-werkende werkzoekenden dan in 2021, toen ging het nog om 6,7%. Verschillen tussen wijken zijn iets kleiner geworden. Dat komt omdat het percentage niet-werkende werkzoekende harder is gedaald in wijken waar dit percentage hoger was dan in wijken waar het al lager lag.
Figuur 3.8 Aandeel niet werkende werkzoekenden naar buurt, 2021-2024
Infogram URL